De inwoners van het Zuid-Indiase dorp Arittapatti zijn volledig afhankelijk van de landbouw, en daarmee gaat het door aanhoudende droogte niet best; de velden zijn veranderd in zandvlaktes. De vrouwen vangen en roosteren ratten. De mannen hangen rond, kaarten, slapen. Een van die mannen is Ganapathy, een kettingrokende dronkenlap. Zijn echtgenote is het huis en zijn losse handen ontvlucht, maar hij is vast van plan haar terug te halen uit haar ouderlijk dorp. Hij dwingt zijn jonge zoon mee te gaan. Bij zijn schoonouders maakt Ganapathy vreselijk ruzie en uit wraak scheurt de zoon het busgeld voor de terugreis kapot. Zo begint een dertien kilometer lange voettocht op een van de allerwarmste dagen van het jaar.